Interview met Hartger Wassink, governance-adviseur
Over de maatschappelijke opdracht en rol van toezichthouders in het onderwijs en de kinderopvang, in tijden van corona.
Met de wekenlange sluiting van de kinderopvang en het onderwijs, dat nu op sommige scholen door winterse omstandigheden met nog een paar dagen verlengd wordt, is het maatschappelijk belang van de kinderopvang en het onderwijs een terugkerend onderwerp van discussie. Onveilige thuissituaties voor kinderen, leerachterstanden, gemis aan sociale contacten, kinderen thuis moeten zien te combineren met thuiswerken en eventueel lesgeven.
In het eindadvies van de kwaliteitscommissie van de VTOI-NVTK komt de invulling van de maatschappelijke opdracht van onderwijs en kinderopvang nadrukkelijk aan bod. De kwaliteitscommissie van VTOI-NVTK neemt zelfs de stelling in dat raden van toezicht het publieke belang boven het individuele instellingsbelang moeten zetten.
De maatschappelijke opdracht voor zowel onderwijs als kinderopvang wordt door de coronacrisis nog eens flink benadrukt. En de opdracht is extra belangrijk vanwege negatieve trends als toenemende kansenongelijkheid en teruglopende onderwijsresultaten. Onderwijs en kinderopvang moeten zich sneller aanpassen aan nieuwe maatschappelijke contexten.
De uitdaging voor de VTOI-NVTK de komende jaren is om meer invulling te geven aan de maatschappelijke opdracht die toezichthouders hebben in onderwijs en kinderopvang. De kwaliteitscommissie van de VTOI-NVTK schrijft in haar advies 'IJken en Verrijken' dat de beste weg daartoe een continu proces is, waarbij toezichthouders zelf de verantwoordelijkheid nemen voor de borging van kwaliteit van het toezicht.
Hoe kijkt governance-adviseur Hartger Wassink aan tegen de meer expliciete maatschappelijke opdracht die de kwaliteitscommissie aan toezichthouders in onderwijs en kinderopvang mee geeft?
Wassink vindt dit het meest interessant accent van het rapport van de kwaliteitscommissie. Hij heeft in het afgelopen (corona)jaar ruim dertig raden van toezicht in onderwijs en kinderopvang geadviseerd en de worsteling van met name onderwijsorganisaties gezien, juist als het gaat om die maatschappelijke opdracht.
Wassink: ‘Je ziet dat kinderopvang en primair onderwijs verregaand geïntegreerd raken. De coronacrisis versterkt dat nog eens. We zien dat onderwijs óók een opvangfunctie heeft. Sommige mensen raken daardoor van de kaart, maar ik zie het positief: iedereen weet nu dat voor sommige kinderen school een veilige pedagogische plek is, omdat ze thuis niet pedagogisch verantwoord worden opgevoed.’
‘Voor deze kinderen is school uiterst belangrijk, en niet alleen in cognitieve zin. Van pedagogisch medewerkers tot politiek, iedereen wilde afgelopen voorjaar deze kwetsbare kinderen zo snel mogelijk weer naar school krijgen. Ik trek daaruit de conclusie dat we meer moeten nadenken over het grijze gebied tussen de strikte cognitieve, onderwijskundige ontwikkeling en de meer pedagogische persoonsontwikkeling van kinderen. Daar ligt een taak voor elke toezichthouder.’
We komen dan eigenlijk weer bij de discussie in hoeverre de leerkracht ook opvoeder moet zijn, in hoeverre hij of zij kan bijdragen aan de wenselijke ontwikkeling van kinderen.
‘Van het woord wenselijk raken sommigen ook weer confuus. Want ze vinden dat je mensen niet naar een gewenst model kunt kneden. Maar in de werkelijkheid gebeurt dit altijd met kinderen. Door volwassenen die allemaal een bepaald beeld hebben van de ideale samenleving, de mens of een levensbeschouwing. Daarom moeten ook raden van toezicht samen met bestuurders nagaan wat hun perspectief op de samenleving en de wereld is. Hoe zie je je eigen rol daarin als pedagogische organisatie?’